6. Aan het kampvuur

Teneinde de beer niet te ver te hoeven dragen, had men het kamp in mijn afwezigheid verplaatst tot dicht bij de plek waar ik hem gedood had. Hij was zo zwaar, dat tien man hem met vereende krachten nauwelijks door de struiken naar het vuur in het open veld hadden kunnen dragen. Hoewel ik pas laat terugkwam, waren allen, behalve Rattler, nog wakker. Men had hem naar de nieuwe kampplaats moeten dragen en hij was als een blok in het gras gesmeten. Hij sliep nu zijn roes uit. Howard was al begraven. Sam had de beer zijn pels afgestroopt, maar het vlees had hij onaangeroerd gelaten. Toen ik van het paard was gestegen en bij het vuur kwam staan, zei de kleine jager:

‘Waar heb je gezworven? We hebben met smart op je gewacht, want wij wilden berevlees proeven en konden bruintje toch niet zonder jou verdelen. Zijn jas heb ik hem inmiddels uitgetrokken. Was hem door de kleermaker zo goed aangemeten, dat er geen plooitje in zat, hihihi! Je hebt er toch geen bezwaar tegen? En zeg nu maar hoe het vlees verdeeld moet worden. Voor we gaan slapen, willen we nog wat braden.’

‘Verdeel het, zoals je wilt,’ zei ik. ‘Het vlees is van ons allen.’

‘Well, dan zal ik je eens iets zeggen. De klauwen zijn het lekkerst. Er is werkelijk niets dat beter smaakt dan bereklauwen. Zij moeten evenwel een poosje liggen, tot zij de goede wildsmaak hebben gekregen. Het lekkerst smaken ze als ze al door de wormen zijn aangetast. Maar zo lang kunnen wij niet wachten, want ik vrees dat de Apaches ons al heel gauw de maaltijd komen bederven. Beter, er tijdig bij te zijn en nu dadelijk de klauwen maar te braden. Dan hebben wij op eer de roodhuiden ons vermoorden. Geen bezwaar tegen?’

‘Nee.’

‘Goed, dan kan de grap beginnen, als ik me niet vergis, hihihi!' Hij verwijderde de klauwen van de poten en sneed ze in zoveel stukken als er personen waren. Ik kreeg het beste stuk van een voorpoot, pakte het in en legde het weg, terwijl de anderen haastig met hun portie naar het vuur gingen. Ik had wel honger, maar geen trek in eten, hoe tegenstrijdig het klinken mag. Na de lange en vermoeiende rit had ik behoefte aan voedsel, maar ik kon het niet naar binnen krijgen. Ik zag nog altijd die gruwelijke moord plegen. In gedachten zat ik weer met Klekih-petra in het gras. Ik luisterde naar zijn bekentenissen, die mij nu een laatste biecht leken, en telkens weer moest ik aan zijn slotwoorden denken. Het was alsof hij de dood had voelen naderen.

Nee, het blad van zijn leven was niet zacht en licht gevallen, het was met geweld afgerukt. En door wie en om welke reden! Daar lag de moordenaar, nog altijd stomdronken. Ik had hem kunnen neerschieten, maar ik had een afkeer van hem. Die afkeer was mogelijk ook de drijfveer van de beide Apaches geweest, toen zij hem niet ter plaatse afstraften. ‘Vuurwater...' had Intshu tshuna met diepe minachting gezegd. Wat een aanklacht en een verwijt lag er in dat ene woord!

Als iets mij met het bloedig einde kon verzoenen, was het, dat Klekih-petra in de armen van Winnetou was gestorven, dat zijn hart de voor Winnetou bestemde kogel had opgevangen. Dat was immers zijn laatste wens geweest. Of nee, zijn laatste wens was het verzoek aan mij, bij Winnetou te blijven en het begonnen werk te voltooien. Waarom juist aan mij? Enkele minuten tevoren nog verwachtte hij dat wij elkaar mogelijk niet terug zouden zien, dat mijn weg mij niet naar de Apaches zou leiden, en daarna gaf hij me onverwacht een opdracht die mij in nauwe aanraking met deze stam moest brengen. Was het een achteloos uitgesproken wens? Of is het de stervende, die achterlaat wie hij liefheeft, vergund een blik in de toekomst te slaan, terwijl zijn geest reeds ten dele aan de overzijde van de grens is? Het lijkt haast zo want later kon ik aan Klekih-petra’s wens voldoen, hoewel het op dat ogenblik leek alsof een ontmoeting met Winnetou mij alleen maar noodlottig kon worden.

Waarom had ik de stervende zo haastig mijn belofte gegeven? Uit medelijden? Waarschijnlijk wel. Mogelijk was er nog een andere reden ook, hoewel ik mij die destijds niet bewust ben geweest: Winnetou had diepe indruk op mij gemaakt, meer dan iemand tevoren. Hij was weinig ouder dan ik, maar hij was zoveel meer dan ik. Ik had dat gevoeld bij de eerste blik. De ernstige trotse rust in zijn fluweelachtige ogen, zijn beheerst optreden en zijn gebaren hadden, met het weemoedig waas van een groot en stil verdriet dat ik op zijn jong gezicht meende te ontdekken, mij diep getroffen. Het gedrag van hem en van zijn vader was zo waardig geweest. Anderen, blanken of roodhuiden, zouden de moordenaar dadelijk hebben gegrepen en gedood.

Zij hadden hem geen blik waardig gekeurd en wat er in hen omging was door geen enkele beweging van een gelaatsspier verraden. Wie waren wij, bij hen vergeleken? Zo zat ik, terwijl de anderen van hun vlees genoten, zwijgend bij het vuur en bleef zorglijk peinzen, tot Sams stem mij stoorde.

‘Wat scheelt je? Eet je niet?’

‘Nee.’

‘Je zit liever te piekeren. Maak daar geen gewoonte van. Ik ben ook woedend over wat er gebeurd is, maar aan dergelijke voorvallen moeten wij hier wennen. Men noemt het Westen niet zonder reden de dark and bloody grounds, het donkere bloedige land. Stap voor stap is de grond hier met bloed doordrenkt en wie zo’n gevoelige neus heeft dat hij de reuk niet kan verdragen, kan beter thuis blijven en suikerwater drinken. Trek het je niet aan en geef mij dat stuk klauw. Ik zal het braden.’

‘Nee, Sam, ik wil niet eten. Is er al besloten wat er met Rattler gebeurt?’

‘We hebben er wel over gepraat.’

‘Welke straf krijgt hij?’

‘Straf? Vind je dat we hem moeten straffen?

‘Ja, dat vind ik.’

‘En hoe moeten wij dat volgens jou doen? Moeten wij hem soms naar San Francisco, New York of Washington brengen en hem wegens moord aanklagen?’

‘Dat niet! Wij zijn de overheid die hem moet berechten. Hij staat onder de wetten van het Westen.’

‘Kijk toch eens, wat een greenhorn al niet van de wetten van het Westen afweet. Ben je uit Europa gekomen om voor rechter te spelen? Was Klekih-petra familie of een goed vriend van je?’

‘Nee.’

‘Daar gaat het om. Ja, het Westen heeft zijn eigen vaste wetten. Oog om oog, tand om tand, zoals het in de Bijbel staat. Na een moord kan hij die daartoe gerechtigd is, de moordenaar ter plaatse doden, of er wordt een jury gevormd, die het vonnis uitspreekt en zonder uitstel voltrekt. Zo ontdoet men zich van misdadigers en kwalijke figuren, die de eerlijke jagers anders boven het hoofd zouden groeien.’

‘Laten wij dan een jury vormen.’

‘Daarvoor zou een aanklager nodig zijn.’

‘Dat ben ik!’

‘Met welk recht?’

‘Als mens, die niet duldt dat zo’n misdaad ongestraft blijft.’

‘Pshaw! Je praat als een greenhorn! Je zou in twee gevallen als aanklager kunnen optreden. Ten eerste als de vermoorde je verwant of vriend was geweest. Je hebt al toegegeven dat hij dat niet was. Ten tweede zou je als aanklager tegen de moordenaar kunnen optreden als je zelf het slachtoffer was, hihihi!’

‘Sam, ik vind dit niet iets, waarover men grappen maakt!

‘Weet ik. Ik zei het ook maar ter wille van de volledigheid. Je hebt dus geen reden, als aanklager op te treden en zo staan wij er allemaal voor. En waar geen aanklager is, is geen rechter. We hebben niet eens het recht, een jury samen te stellen.’

‘En Rattler wordt dus niet gestraft?’

‘Dat heb ik niet beweerd. Maak je niet boos. Ik geef je mijn woord, dat de vergelding hem zal treffen, zoals elke kogel uit mijn Liddy doel treft. Daarvoor zullen de Apaches zorgen!’

‘En wij worden tevens door de straf getroffen!’

‘Heel waarschijnlijk. Denk je dat te kunnen verhinderen door Rattler zelf te doden? Nee, de Apaches beschouwen ons even goed als de moordenaars van hun dode en zij zullen ons als zodanig behandelen als zij ons in handen krijgen.’

‘Ook, wanneer wij ons van Rattler ontdoen?’

‘Zeker. Zij schieten ons neer, zonder te vragen of hij nog bij ons is. En hoe wil je je van hem ontdoen?’

‘Hem weg jagen.’

‘Ja, dat hebben wij overwogen en wij zijn tot het inzicht gekomen, dat wij geen recht hebben hem weg te jagen en als we het hadden, er niet verstandig aan zouden doen.’

‘Sam, ik begrijp je niet. Als ik hinder van iemand heb, ga ik niet meer met hem om. En dit is een moordenaar. Moeten wij zo’n schurk, die bovendien altijd dronken is en ons telkens weer in moeilijkheden kan brengen, nog langer bij ons dulden?’

‘Ja, helaas wel. Rattler is, evenals ik, Stone en Parker, in dienst genomen ter wille van jou en de andere surveyors en alleen zijn werkgevers kunnen hem ontslaan. Hier moeten wij ons streng aan het recht houden.’

‘Tegenover iemand die dagelijks Gods geboden en die van de mens met voeten treedt?’

‘Desnoods wel. Wat jij aanvoert, mag waar zijn, maar wij mogen geen fout begaan omdat een ander een misdaad heeft gepleegd. Op de overheid moet tot elke prijs niets te zeggen zijn. Daarom hebben wij hier in het Westen, waar wij soms als overheid moeten optreden, alle reden onze naam hoog te houden. En afgezien daarvan - wat denk je dat Rattler zou doen als hij door ons werd weggejaagd?’

‘Dat is zijn zaak.’

‘En de onze! Wij zouden doorlopend in gevaar verkeren, want hij zou waarschijnlijk trachten zich op ons te wreken. Beter hem bij ons te houden, zodat wij het oog op hem hebben, dan hem weg te jagen, waarna hij om ons heen zou sluipen en ons ongehinderd een kogel door het hoofd kon jagen. Hierna zul je het wel met ons eens zijn.' Hij keek me aan met een blik die ik heel goed begreep, want hij knipoogde veelzeggend in de richting van Rattlers mannen. Als wij tegen Rattler optraden, was de kans groot, dat zij gemene zaak met hem zouden maken. Dat zag ik in, want te vertrouwen waren ze niet. Ik gaf toe.

‘Ja, nu je mij de zaak zo hebt voorgesteld, zie ik wel dat wij ze op haar beloop moeten laten. Ik maak me alleen bezorgd over de Apaches, want er is geen twijfel dat zij zich komen wreken.’

‘Dat doen zij, vooral nu zij zich geen enkel dreigend woord hebben laten ontvallen. Dat was heel verstandig van ze. Hadden zij dadelijk wraak genomen, alleen Rattler zou erdoor getroffen zijn. Maar zij hebben het op ons allen voorzien, omdat hij bij ons hoort en zij ons wegens onze opmetingen als vijanden beschouwen, die hun land willen roven. Daarom hebben zij zelfbeheersing betracht en geen vinger naar ons uitgestoken. Maar zij zullen zeker terugkomen en alles in het werk stellen om ons allen in handen te krijgen.

Slagen zij daarin, dan kunnen wij ons op een pijnlijke dood voorbereiden, want het aanzien dat Klekih-petra bij ze genoot, eist een dubbele of drievoudige wraak.’

‘En dat ter wille van een dronkenlap! Zij zullen nu wel met een overmacht komen.’

‘Vast en zeker! Wat wij doen, hangt af van de vraag wanneer zij komen. Wij zouden nog kunnen vluchten, maar moeten dan de haast voltooide werkzaamheden in de steek laten.’

‘Liever niet, als er nog een andere mogelijkheid is.’

‘Hoe vlug denk je klaar te zijn, als je de grootste spoed betracht?’

‘Over vijf dagen.’

‘Hm! Voor zover ik weet, is er in de omgeving geen Apachekamp.

Ik zou de eerste Mescalero’s ten minste drie dagen rijden van hier zoeken. Als ik me niet vergis zullen Intshu tshuna en Winnetou, nu zij het lijk vervoeren, vier dagen moeten rijden eer zij versterking kunnen krijgen. Drie dagen voor de terugtocht, dat wordt zeven dagen. Als je denkt over vijf dagen klaar te zijn, kunnen wij het wel wagen de metingen te voltooien.’

‘En als je berekening niet klopt? De Apaches kunnen het lijk voorlopig heel goed op een veilige plaats hebben gebracht, om daarna terug te komen en uit een hinderlaag op ons te schieten. Zij kunnen ook eerder een groep stamgenoten ontmoeten. Het kan zelfs zijn, dat zij vrienden in de omgeving hebben, want het zou me verbazen als twee Indianen, onder wie een opperhoofd, zich zonder meer begeleiders zo ver van hun kamp verwijderd hadden. Nu de tijd voor de buffeljacht is aangebroken, kan het ook zijn dat Intshu tshuna en Winnetou tot een jachtgezelschap behoren, dat zich in de nabijheid ophoudt en waarvan zij zich ter wille van de beer tijdelijk hadden afgezonderd. Dit alles moeten wij overwegen, willen wij de voorzichtigheid betrachten.' Sam Hawkens kneep zijn ene oog dicht en trok een verblufte grimas.

‘Good heavens, wat ben je toch verstandig! De leerling overtreft de leermeester, als ik me niet vergis. Maar eerlijk is eerlijk, en wat je daar zei, was nog zo dom niet. Je hebt volkomen gelijk. Wij moeten met deze kansen rekening houden. En daarom moeten wij weten waar die twee Apaches gebleven zijn. Zodra het licht wordt, rijd ik ze na.’

‘Ik ga mee,’ zei Parker.

‘Ik ook,’ beloofde Dick Stone.

Sam Hawkens dacht even na en besliste:

‘Nee, jullie twee blijven hier. Hier zijn jullie nodig. Begrepen?' Hij wierp een blik naar Rattlers vrienden; dat zei voldoende. Als wij alleen die onbetrouwbare mannen overhielden, zouden er zich bij Rattlers ontwaken onaangenaamheden kunnen voordoen. Het was beter dat Stone en Parker niet weggingen.

‘Maar je kunt ook niet alleen gaan,’ verzette Parker zich, die de dingen graag van alle kanten bekeek.

‘Dat zou ik wel kunnen, als ik wilde. Maar ik wil niet. Ik kies wel iemand die ik meeneem.’

‘En wie?’

‘Deze jonge greenhorn hier.’ Hij wees op mij.

‘Nee, die mag niet weg.’ kwam de hoofdingenieur tussenbeide.

‘Waarom niet, mister Bancroft?’

‘Omdat ik hem nodig heb. Als wij binnen vijf dagen klaar willen zijn, moeten wij ons tot het uiterste inspannen. Ik kan geen man missen.’

‘Jawel, tot het uiterste inspannen. Dat hebt u tot dusver niet gedaan. Een heeft eigenlijk voor allen moeten werken. Nu mogen zij zich wel eens voor deze ene inspannen.’

‘Mister Hawkens, wilt u mij de wet voorschrijven?’

‘Is niet mijn bedoeling! Een opmerking is de wet nog niet.’

‘Het maakte die indruk!’

‘Kan zijn. Voor mijn part. Wat het werk betreft, veel vertraging kan het niet geven, of er morgen vier of vijf aan deelnemen. Het is met een bepaalde bedoeling dat ik juist deze greenhorn, die men Shatterhand genoemd heeft, wil meenemen. Hij moet leren hoe men Indianen besluipt. Het zal hem mogelijk van nut zijn, dat hij een spoor goed leert lezen.’

‘Daar heb ik natuurlijk niets mee te maken.’

‘Weet ik. Er is evenwel nog een reden. De weg die ik wil volgen, is namelijk gevaarlijk. Het is voor mij en voor u beter, dat ik iemand bij me heb die over zo’n geweldige lichaamskracht beschikt en zo goed met zijn beredoder kan schieten.’

‘Ik zie niet in, waarom dat beter voor ons zou zijn.’

‘Dat verbaast me. U bent anders toch een pienter man,’ antwoordde Sam spottend. ‘Als ik nu eens op vijanden stuit, die op weg zijn naar hier en mij neerschieten? Dan kan niemand u voor het gevaar waarschuwen; u wordt overrompeld en vermoord. Heb ik deze greenhorn evenwel bij me, die met zijn kleine dameshandjes de sterkste kerel in een slag velt, dan zullen wij er wel heelhuids afkomen. Begrijpt u dat nu?’

‘Hm, ja .’

‘En de voornaamste reden is: hij moet morgen mee om onenigheid hier, die slecht zou kunnen aflopen, te voorkomen. U weet dat Rattler gebeten op hem is. Als deze brandy-liefhebber eindelijk wakker wordt, zal hij dadelijk de man willen aanvallen die hem vandaag nog eens tegen de grond heeft geslagen. Wij moeten die twee tenminste morgen, zo vlak na de moord, van elkaar houden. Daarom blijft de een, die ik niet kan gebruiken, bij u en de ander neem ik mee. Hebt u nu nog bezwaren?’

‘Nee, laat hij maar met u meegaan.’

‘Well, dan zijn we het eens.' Sam keek mij aan en voegde eraan toe: ‘Je hebt gehoord welke inspannende rit je te wachten staat. Het kan zijn dat wij geen ogenblik tijd tot eten en rusten vinden. Daarom vraag ik je of je toch niet een stukje van je bereklauw wilt opeten.’

‘Goed, in deze omstandigheden zal ik een poging doen.’

‘Alleen maar een poging doen! Ik ken die pogingen, hihihi! Men hoeft maar een hap te nemen en men houdt beslist niet meer op, eer men niets meer heeft. Geef mij dat stuk klauw, ik zal het voor je braden! Een greenhorn heeft daarvan geen verstand. Kijk maar goed toe, dan kun je het ook leren. Als ik zo’n lekkernij een tweede maal voor je moet braden, krijg je er niets van, dan zou ik alles zelf opeten.' De brave Sam had gelijk. Zodra hij met zijn meesterwerk van kookkunst klaar was, had ik nog maar een hap geproefd of ik kreeg eetlust. Ik vergat mijn zorgen en at werkelijk door, tot ik niets meer overhad.

‘Zie je wel?’ lachte hij. ‘Het is belist veel aangenamer een grizzly op te eten dan er een neer te leggen. Dat heb je nu wel gemerkt. Nu zullen we een paar flinke stukken van de ham snijden en die vanavond nog braden. Die nemen we morgen als mondvoorraad mee, want op dergelijke verkenningsritten moet men er altijd op rekenen, dat men geen tijd zal hebben, wild te schieten en geen vuur mag aanleggen om het te braden. Ga nu maar slapen, want zodra het licht wordt, vertrekken wij en we zullen onze krachten hard nodig hebben.’

‘Goed, ik ga slapen. Maar vertel me eerst nog, op welk paard je zult rijden.’

‘Welk paard? Geen enkel paard.’

‘Maar wat dan?’

‘Ook een vraag! Je denkt toch niet dat ik een krokodil of een of andere vogel zal bestijgen? Ik rijd natuurlijk om mijn muildier, mijn nieuwe Mary!’

‘Dat zou ik niet doen.’

‘Waarom niet?’

‘Je kent ze nog onvoldoende.’

‘Zij kent mij des te beter. Heeft respect voor me, hihihi!’

‘Maar op een verkenningstocht, zoals wij morgen zullen maken, moet men met alles rekening houden. Een rijdier dat men niet volkomen kan vertrouwen, kan een spaak in het wiel steken.’

‘Werkelijk?’ lachte hij.

‘Ja,’ antwoordde ik heftig, ‘ik weet dat het snuiven van een paard de ruiter het leven kan kosten.’

‘Zo, weet je dat. Knap ben je. Heb je zeker ook gelezen?’

‘Ja.’

‘Dacht ik het niet! Moet toch bijzonder boeiend zijn, dergelijke boeken te lezen. Kijk, als ik zelf geen westman was, zou ik naar het Oosten gaan om daar mooie Indianenverhalen te lezen. Je zou er dik en rond bij kunnen worden, al zou je de bereklauwen alleen op papier voor je hebben. Ik vraag me af of de brave lieden die dergelijke dingen schrijven, werkelijk wel eens aan deze kant van de Mississippi zijn geweest!’

‘De meesten vermoedelijk wel’

‘Ik geloof het niet. Ik heb goede redenen, dat te betwijfelen.’

‘En die zijn?’

‘Zal ik je zeggen. Een hand, die zo lang een paard heeft bedwongen, geweer en mes gehanteerd en de lasso gezwaaid heeft, is niet meer geschikt om papier vol te krabbelen. Een echte woudloper is het schrijven verleerd en wie dat niet is, kan beter niet over dingen schrijven waarvan hij niet op de hoogte is.’

‘Hm! Om een boek over het Westen te schrijven, hoeft men er niet zo lang te blijven tot men geen pen meer op papier kan zetten.’

‘Niets van waar! Ik zei juist dat alleen een echte woudloper de werkelijkheid kan beschrijven. En die zal het nooit doen.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat hij niet op de gedachte komt het Westen, waar geen inktkokers zijn, te verlaten. De prairie is als de zee; wie er eenmaal van houdt, komt er nooit meer los van. Nee, al die boekenschrijvers kennen het Westen niet, want als zij het hadden leren kennen, hadden zij het niet verlaten om een paar honderd bladzijden met inkt zwart te maken. Zo zal het wel zijn.’

‘Nee. Ik ken bijvoorbeeld iemand, die van het Westen is gaan houden en een bekwaam jager wil worden. En toch wil hij af en toe naar zijn eigen land terug om over het Westen te schrijven.’

‘En wie is dat wel?’ vroeg hij, me nieuwsgierig aankijkend.

‘Dat kun je wel raden.’

‘Ik? Je bedoelt per ongeluk jezelf toch niet?’

‘Jawel.’

‘Wat drommel! Je wilt dus een van die nutteloze boekenschrijvers worden?’

‘Ik denk het wel.’

‘Doe het niet! Ik smeek het je uit de grond van mijn hart. Dat zou je ondergang worden, neem dat van mij aan.’

‘Ik geloof het niet.’

‘En ik verzeker het je. Ik zou er een eed op willen doen,’ riep hij heftig. ‘Begrijp je dan niet wat voor soort leven je te wachten zou staan?’

‘O, jawel. Ik ga op reis om landen en volken te leren kennen en nu en dan ga ik naar huis om mijn opvattingen en ervaringen rustig op te schrijven.’

‘Maar met welk doel, in vredesnaam?’

‘Om mijn lezers kennis bij te brengen en zelf wat geld te verdienen.’

‘Zounds! Lezers kennis bijbrengen! En geld verdienen! Man, je bent gek, als ik me niet vergis! Je kunt je lezers geen kennis bijbrengen, want je weet zelf niets. Hoe kan een greenhorn, een rasechte greenhorn als jij, de lezers nu kennis bij brengen! Je zult geen enkele lezer vinden, dat verzeker ik je. Vertel me in vredesnaam, waarom je een soort onderwijzer wilt worden en nog wel van lezers die je nooit zult krijgen. Zijn er nog geen schoolmeesters genoeg in de wereld?’

‘Hoor eens, Sam, leermeester is een heilig beroep!’

‘Pshaw! Een woudloper is heel wat belangrijker en ik kan het weten, want ik ben er een, terwijl jij hier pas komt kijken. Ik moet je in ernst verzoeken, je lezers geen kennis bij te brengen. En geld wil je er ook nog aan verdienen. Wat een dwaasheid! Wat kost zo’n boek dat je wilt schrijven?’

‘Een tot drie dollars misschien; dat zal van de dikte afhangen.’

‘Mooi! En wat kost een beverpels? Heb je daarvan enig besef? Als je trapper wordt, verdien je veel meer dan wanneer je je lezers kennis bijbrengt, terwijl zij, als je er tot hun en jouw eigen ongeluk enkele mocht vinden, niets dan dwaasheid van je zouden leren. Geld verdienen! Dat gaat nergens beter dan hier in het Westen. Het ligt op de prairie, in het oerwoud, tussen de rotsen en op de bodem van de rivieren voor het opscheppen. Wat zou je als boekenschrijver een ellendig bestaan krijgen! In plaats van het heerlijke bronwater van het Westen zou je dikke zwarte inkt moeten drinken en op een oude ganzeveer kauwen in plaats van op een bereklauw of een buffel lende. In plaats van de blauwe lucht zou je een brokkelig gekalkt plafond boven je hebben en onder je in plaats van zacht groen gras, een houten brits, waarvan je spit in de rug krijgt. Hier heb je een paard, daar een gammele beklede stoel tussen de benen. Hier kun je bij elke regenbui Gods kostelijke gave uit de eerste hand genieten, daar steek je bij de eerste druppel die valt, een rode of groene paraplu op. Hier ben je een vrij en vrolijk man met het geweer in de hand. Daar zit je achter een schrijfbureau en besteed je lichaamskracht aan penhouder of potlood, die - nou ja, ik wil me niet langer opwinden. Maar als je werkelijk van plan bent lezers kennis bij te brengen, ben je de meest beklagenswaardige man op Gods mooie wereld, als ik me niet vergis!' Hij had zich onder het spreken danig opgewonden. Zijn oogjes fonkelden en zijn wangen gloeiden, voor zover de baard dat liet zien, prachtig vermiljoenrood, net als zijn neuspunt. Ik vermoedde wat hem zo kwaad maakte en omdat ik dat graag uit zijn eigen mond wilde horen, goot ik nog wat olie op het vuur.

‘Maar beste Sam, ik weet zeker dat het ook jou veel genoegen zou doen, als ik gevolg aan mijn plan gaf.’

‘Mij genoegen zou doen? Hou toch op met die dwaasheid. Je weet nu toch wel dat ik niet van dergelijke grappen houd?’

‘Ik meen het in ernst.’

‘Je meent het? Nu wordt het toch al te bar, als ik me niet vergis. Hoe bedoel je? Wat zou mij dan wel genoegen doen?’

‘Jij zou natuurlijk ook in mijn boeken voorkomen.’

‘Ik... ik ? ’ vroeg hij, terwijl zijn oogjes voortdurend groter werden.

‘Ja, jij. Ik zou immers ook over jou schrijven.’

‘Over mij? Over wat ik doe, of zeg?’

‘Zeker. Ik vertel wat ik beleefd heb en omdat ik veel bij jou ben geweest, kom jij in de boeken voor, zoals je daar voor me zit.' Hij smeet het stuk ham weg dat hij tijdens het gesprek boven het vuur had gehouden, greep zijn geweer, sprong op, ging in dreigende houding voor me staan en schreeuwde:

‘Ik vraag je in ernst en in bijzijn van al deze getuigen, of je dat werkelijk van plan bent?’

‘Zeker.’

‘Dan vraag ik je hierbij, dit dadelijk terug te nemen en mij met een paar eden te verzekeren dat je het niet zult doen.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik je anders dadelijk zal neerschieten of neerslaan met mijn oude Liddy, die ik in mijn handen houd. Doe je het of niet?’

‘Nee.’

‘Dan sla ik toe!’ schreeuwde hij, dreigend met de kolf van zijn Liddy.

‘Sla maar,’ zei ik bedaard. De kolf zwaaide een ogenblik boven mijn hoofd. Toen liet Sam zijn geweer in het gras vallen, sloeg moedeloos de handen ineen en klaagde:

‘Die man is stapelgek, hij is volslagen krankzinnig geworden! Ik was er al bang voor, toen hij boeken wilde schrijven en zijn lezers kennis bij brengen. En nu is het zo ver. Alleen een krankzinnige blijft rustig zitten als mijn Liddy boven zijn hoofd zwaait. Wat moet je met zo’n kerel beginnen? Ik vrees dat er weinig aan te doen is.’

‘Je hoeft niets te doen, beste Sam,’ antwoordde ik. ‘Met mijn verstand is het wel in orde.’

‘Werkelijk? Waarom doe je dan niet wat ik wil? Waarom wil je dit niet zweren en laat je je liever neerslaan?’

‘Nonsens! Sam Hawkens slaat mij niet neer. Dat weet ik zeker.’

‘O ja, weet je dat zo zeker? Helaas is het nog waar ook. Ik zou liever mezelf neerslaan dan jou een haar te krenken.’

‘En zweren wil ik niet. Bij ons telt een belofte evenzeer als een eed. Ik laat me geen belofte met bedreiging afdwingen, ook niet met jouw Liddy. En het schrijven van boeken is niet half zo dwaas als jij denkt. Je weet eenvoudig niet waarom het gaat. Ik zal het je later uitleggen, als wij meer tijd hebben.’

‘Dank je hartelijk!’ zei hij afwerend, terwijl hij ging zitten en de ham greep. ‘Hoef geen verklaring van iets dat niet te verklaren valt. Lezers kennis bij brengen! Geld verdienen met boeken schrijven. Belachelijk!’

‘Maar denk eens aan de eer, Sam!’

‘Welke eer?’ vroeg hij, me haastig aankijkend.

‘De eer, door zoveel mensen gelezen te worden. Daardoor wordt men beroemd.' Hij hief de rechterhand met het grote stuk ham en snauwde:

‘Nu dadelijk je mond houden, jij, of ik smijt je die zes pond bereham naar het hoofd! Daar hoort de ham, want je bent al even dom of nog dommer dan de domste grizzly. Beroemd worden door het schrijven van boeken! Wie heeft ooit zoiets armzaligs horen beweren! Wat weet jij nu van beroemdheid af. Ik zal je zeggen hoe men beroemd kan worden. Daar ligt die berepels. Je snijdt er de oren af en steekt die op je hoed. Neem de nagels van de klauwen en de scheurkiezen en maak er een ketting van. Die hang je om de hals. Dat doet elke woudloper en elke Indiaan die het geluk heeft gehad, een grizzly neer te leggen. Waar hij zich vertoont, wordt gezegd: “Kijk die man eens! Die heeft het tegen een grijze beer opgenomen!” Dat wordt gezegd. Ieder zal graag en eerbiedig plaats voor hem maken en zijn naam wordt van tent tot tent, van plaats tot plaats genoemd. Begrepen? Maar steek nu eens een paar boeken op je hoed en hang een keten van boeken om de hals. Wat wordt er dan gezegd? Dat je een gek bent, een volslagen gek! Zo'n soort beroemdheid heb je van je boeken te verwachten!’

‘Sam, waarom maak je je toch zo driftig? Het deert jou toch niet, wat ik doe?’

‘Zo, deert mij dat niet? The devil, wat een kerel, als ik me niet vergis. Mag hem. alsof hij mijn eigen zoon was en ben stapelgek op hem, en het zou mij niet deren wat hij doet. Kan het gekker? De kerel heeft de kracht van een buffel, spieren als een mustang, pezen als een hert, ogen als een valk, oren als een muis en zo’n vijf tot zes pond hersens in zijn hoofd, naar zijn voorhoofd te oordelen. Hij schiet als een ervaren jager rijdt als de prairiegeest en gaat, ofschoon hij er nog nooit een heeft gezien, buffel en grizzly te lijf alsof het guinese biggetjes waren. En zo’n man, die voor woudloper geschapen is, die nu al meer kan dan menig jager na twintig jaar in de prairie, zo’n man wil naar huis gaan en boeken schrijven! Is dat niet om razend te worden? Is het zo vreemd dat een eerlijke woudloper die het goed met hem meent, zich driftig maakt?' Hij keek me vragend en zelfs uitdagend aan. Hij wachtte kennelijk op antwoord, maar dat gaf ik niet. Ik had hem gevangen.

Behaaglijk trok ik mijn zadel naar me toe, legde het onder mijn hoofd, strekte me uit en deed de ogen dicht.

‘Wat is dat nu weer voor een manier?’ vroeg hij, nog altijd met het stuk ham in de hand. ‘Ben ik niet eens antwoord waard?’

‘Jawel,’ zei ik nu. ‘Welterusten, beste Sam, slaap lekker.’

‘Ga je slapen?’

‘Ja, dat heb je me daareven zelf aangeraden.’

‘Ja, daareven. Maar nu zijn we nog niet klaar, jij en ik, meneer. Ik heb je nog meer te zeggen.’

‘Maar ik jou niet, want ik weet nu wat ik weten wilde.’

‘En wat is dat?’

‘Dat ik voor woudloper geboren ben en nu al meer kan dan menig jager na twintig jaar in de prairie.' Hij liet de hand met het stuk ham nu geheel zakken, kuchte een paar maal verlegen en stotterde onthutst:

‘Bounce! - Die jonge kerel - die greenhorn - heeft me - hm, hm!’

‘Welterusten, Sam Hawkens, slaap lekker,’ zei ik nog eens en draaide me om. Hij viel uit:

‘Ja, ga maar slapen, schurk! Beter dat je slaapt dan dat je wakker bent. Zolang je de ogen open hebt, weet een eerlijk mens niet of hij door je wordt genomen. Ik wil niets meer met je te maken hebben. Je hebt het bij mij verkorven en ik heb je door. Je bent een rakker, voor wie het oppassen is.' Het klonk, alsof hij werkelijk woedend was. Volgens zijn woorden en zijn toon had ik moeten aannemen dat hij werkelijk niets meer met mij te maken wilde hebben. Maar even later al hoorde ik hem zacht en hartelijk zeggen:

‘Welterusten. Ga maar gauw slapen, dan ben je uitgerust als ik je wek.'

Ja, Sam Hawkens was een goed man met een trouw hart!

01 Winnetou het grote opperhoofd
titlepage.xhtml
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_000.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_001.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_002.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_003.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_004.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_005.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_006.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_007.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_008.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_009.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_010.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_011.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_012.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_013.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_014.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_015.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_016.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_017.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_018.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_019.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_020.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_021.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_022.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_023.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_024.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_025.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_026.htm